OECD Working Group on Bribery brengt 3e rapport uit

Anne Scheltema BeduinUncategorized

Den Haag – Op 8 januari 2013 verscheen de 3e fase evaluatierapport van de OECD Working Group on Bribery. De OECD heeft vorig jaar een zogenoemd on-site onderzoek uitgevoerd, waarbij is gesproken met vertegenwoordigers vanuit de Ministeries, opsporingsdiensten, private sector, advocaten, accountants en vertegenwoordigers van civil society. Ook TI-NL heeft een inbreng kunnen leveren aan de onderzoekscommissie. TI-NL onderschrijft in grote lijnen de aanbevelingen.
Zo is de OECD terecht bezorgd over de inspanningen van Nederland met betrekking tot de actieve opsporing- en vervolging op het vlak corruptie door Nederlanders of Nederlandse bedrijven in het buitenland. Het aantal onderzoeken en veroordelingen is opvallend laag. Nederland lijkt daarmee onwelwillend om buitenlandse corruptie te vervolgen. Een andere terechte sneer die de OECD uitdeelt in het rapport, is de grote afwezigheid van de private sector bij de on-site visit. Terwijl 16 vertegenwoordigers uit de breedte van de private sector waren uitgenodigd, verschenen er slechts drie. Goed vertegenwoordigd waren accountants en advocaten. De OECD constateert dat Nederland nog steeds niet alle aspecten van het anti-corruptieverdrag naleeft en dat op sommige punten echt nadrukkelijk meer inspanningen dienen te worden geleverd. Zo beveelt ze aan meer te doen aan training en awareness binnen overheid en bedrijfsleven op het vlak van detectie van buitenlandse corruptie; dienen klokkenluiders betere bescherming en verdient ook de uitwisseling van informatie tussen bijvoorbeeld handhavingsdiensten en de belastingdienst verbetering. Opvallend weinig opmerkingen worden gemaakt over de internationale samenwerking. Ons inziens zit hier namelijk een kernprobleem van de talmende opsporing en vervolging. De vraag mag terecht gesteld worden of de ogende onwil niet veelal het gevolg is van de onmacht om de moeilijke bewijspositie van corruptie in het buitenland rond te krijgen. Actief corruptie in het buitenland vervolgen is een keuze, maar die keuze verdient wel verantwoording. Helaas blijft de overheid, in het bijzonder het Openbaar Ministerie, te gesloten waarom de hoeveelheid zaken zo gering blijft. Het is, zo hebben zij de OECD commissie blijkens het rapport zelf ook aangegeven, geen kwestie van te weinig resources. Maar wat dan wel? Is de samenwerking te gering? Loopt die samenwerking te stroef? Wie of wat werkt in de hand dat er voor de buitenwereld zo weinig gebeurt op dit vlak? Is het een kwestie van prioriteitstelling, waarbij levensdelicten en binnenlandse corruptie beter en sneller scoren dan opsporing en vervolging van buitenlandse corruptie. Tot heden ontbreekt fundamenteel goed onderzoek en worden ons inziens de gemaakte keuzes onvoldoende verantwoord.
Toch is er ook wel enige kritiek mogelijk op het OECD evaluatierapport. Zo is absoluut niet duidelijk waarom op het punt van de facilitation payments (“versnellingsgeld”) de aanbeveling luidt het betalen van dit soort betalingen verplicht op te laten nemen in de jaarverslaggeving van de ondernemingen. De OECD heeft deze onduidelijkheid zelf gecreëerd door een uitzondering in het verdrag op te nemen op het vlak van de facilitation payments. Nederland heeft deze uitzondering in de wet niet gemaakt en dergelijke betalingen zijn dus in principe gewoon strafbaar. Om in de opportuniteit van de vervolging ruimte te scheppen voor een afweging van de ernst en omvang van deze betalingen (dus facilitering van echte corruptie te onderscheiden) is juist een lijst van ons inziens werkbare criteria in de Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland opgenomen. Onvoldoende scherp onderscheid wordt ons inziens gemaakt op het vlak van de gecombineerde mogelijkheden in het Nederlandse strafrecht, vervolging van corruptie door middel van commune delicten, witwassen en de inzet van het instrument van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Afzonderlijk worden ze genoemd, maar in het geheel van de aanbevelingen ontbreekt ons inziens de synthese van alle middelen bij elkaar. Uiteraard wordt dit mede ingegeven door het feit dat het OM in de praktijk de slagkracht ervan op het vlak van de opsporing- en vervolging van buitenlandse corruptie zo slecht laat zien. Tenslotte is een andere aanbeveling die van de aanpak van postbusvennootschappen interessant. De vraag is echter of deze problematiek niet juist ook bij andere delicten dan corruptie aan de orde is. Het in het rapport pregnant aangehaalde voorbeeld, waarbij de rechter in Nederland in een artikel 12-Sv procedure weigert de vervolging te bevelen, is nu juist geen voorbeeld van buitenlandse corruptie. TI-NL onderschrijft de behoefte aan nadere bestudering op dat vlak, maar wenst ook te waarschuwen om niet alle juridische problematiek in opsporing- en vervolging tot onderwerp van anti-corruptieaanbevelingen te maken. OECD houd u bij uw leest, zo mag de waarschuwing wel luiden. Kortom een leerzame evaluatie waar zowel publieke en private sector hun voordeel mee kunnen doen. Adeldom verplicht, ook op het gebied van anti-corruptie!