Het sprookje van de Boze Wolf op Wall Street

Anne Scheltema BeduinExtern nieuws, Feature, Kwesties, Opinie

20 juli 2015 – Graag delen wij met u de bijdrage van prof. dr. Arthur F.P. Wassenaar, aan het symposium ‘Economie en Mechanism Design’, naar aanleiding van de presentatie over het nieuwste boek “Economie” van prof. dr. Arnold Heertje op de UvA, op 18 september 2014. Het stuk hieronder is een revisie uit april 2015.

“Het sprookje van de Boze Wolf op Wall Street”

                                                                             of

                                        “De Zichtbare vingers van de Onzichtbare hand”

                                                                      Coreferaat     

                                                                            door                            

                                                             Arthur F.P.Wassenberg

U bent gewaarschuwd: het sprookje dat ik u ga vertellen is niet echt, maar dat van die Boze Wolf wel. De Wolf woont op Wall Street – althans officieel. Want daar staat het hoofdkwartier van waaruit de wereldwijde financiële crisis begonnen is – althans officieel – met de creatie van allerlei financiële fantoomproducten. Fantoomproducten die ook de wereld van de echte economie, dus de wereld van u en mij, grondig in de war hebben geschopt. Maar belangrijker dan de “Wolf of Wall Street” is de roedel. Want het is de roedel – de alfa- en vooral de bêta-mannetjes – die voor de wonderbare vermenigvuldiging van die spookproducten hebben gezorgd. Over die roedel wil ik het vandaag met u hebben. Want daar bestaan de nodige misverstanden over.

Het is lastig, na wat er al allemaal over gezegd en geschreven is, met iets origineels te komen over de oorzaken van de crisis. Wèl origineel – in de zin van afwijkend van de heersende opvattingen – is mijn stelling:

“Crisis-preventie en crisis-control moeten van herinrichting van de reële economie komen – dus van onderop – en niet van breideling van de financiële economie. Tegen het vernuft en de verdampingssnelheid van de financiële economie is niets opgewassen. Dus is het verstandiger naar de weerbaarheid van de echte economie te kijken.” 

Welke optiek zegt het meeste over die weerbaarheid?

Mijn antwoord bestaat uit drie stappen:

  1. Welke zienswijzen zijn op dit moment de meest gangbare?
  2. Is er een andere manier om naar de ontregeling van economische systemen te kijken?
  3. En zijn er remedies te bedenken om de reële economie minder storingsgevoelig te maken?

I – De gangbare zienswijzen

Laten we beginnen met de VPRO-documentaire van Joris Luyendijk – over de “geest”van de Londense City – of lees De Prooi, over de teloorgang van ABN-Amro – en de conclusie luidt: “wij zijn ons brein.” Neurotransmitters, testosteron, hebzucht, blinde ambitie, gebrek aan empathie… voilà, de bronnen van de ontsporing. Overzichtelijk: het is het Brein van de Bovenbazen dat naar de afgrond voert.

Evenwel, luisteren we naar de hoorzittingen van de US Senate of parlementaire enquetes elders in de wereld, en je hoort iets anders: “alles goed en wel, maar het brein is niet van ons.” Het zijn de instituties waarin we gevangen zitten, stupid. Het is de traagheid van de bureaucratie van regelgevers en nationale toezichthouders; die is niet opgewassen tegen de snelle moves & countermoves van het internationale flitskapitaal. Simpel.

Dan zit er sinds kort nog een andere zienswijze in de lift, ergens tussen Brein en Bureaucratie: het zijn de “animal spirits” – van Keynes – en de irrationaliteit van de “massa” – wijzelf dus – die tot collectieve verdwazing en verstoring van de “rationaliteit” van de markt leiden: het model van de perfect-rationele markt is prima in orde, maar helaas, de mensen houden zich er niet aan.

Alan Greenspan, voormalig voorzitter van de Amerikaanse Centrale Bank en overtuigd aanhanger van de “rationele markt”-these, zegt in zijn terugblik op de crisis – in zijn The Map and the Territory – “veel opgestoken” te hebben van deze nieuwe inzichten uit de zogeheten Behavioral Economics: het is, zegt hij, de onzalige combinatie van animal spirits – “kuddegedrag” van de burgers – en gebrek aan begrotingsdiscipline – “kuddegedrag” van de politici – dat de crisis verklaart.

Wat voorgaande zienswijzen gemeen hebben is dat ze intellectueel enigszins aan de luie kant zijn:

  1. Er wordt niet gekeken naar de specifieke eigenaardigheden van de besluitvorming in en rondom de boardrooms; het gaat immers om gevallen van “collectieve verdwazing”: iedereen is er zo’n beetje mee behebt.
  2. Het cyclische karakter van crises blijft buiten beeld want “irrationaliteit” is immers een min of meer “constante” menselijke eigenschap, dus er zijn geen goede en geen slechte.

Met die verwijzing naar “animal spirits” doet Greenspan overigens zichzelf – als voorzitter van het toezichthoudend complex – te kort. Want misschien hadden hij en zijn kompanen ook eens moeten kijken naar wie of wat de “kudde” in beweging zet, zeg: naar de animating spirits die als aanjager van de crisis fungeren. Naar analogie van de Invisible hand, de metafoor die Adam Smith in zijn Wealth of Nations gebruikte voor het mechaniek van de perfect-rationele markt, stel ik voor het mechaniek van de animating spirits de Spinning hand te noemen. Meer daarover nu – deel II van mijn verhaal: de “Zichtbare vingers van de onzichtbare hand”.                                                             

II – Een andere optiek

Zij die in psycho-pathologie geloven, stellen voor: “Stuur de Wolf of Wall Street naar een heropvoedingsgesticht, zorg voor empathie bij de bankiers, en voer een bankierseed in.”

Zij die in socio-pathologie geloven, stellen voor: “Maak de codes of conduct strenger, zorg voor striktere surveillance, en verbreek de chantage tussen bank en staat.”

Tùssen die psycho’s en socio’s zit, zoals gezegd, nog een hardnekkig gezelschap dat in het zelfreinigend vermogen van de “markt” gelooft. U weet wel: gedroegen de mensen zich maar als het model , dan komt alles goed. Dat lijkt verdacht veel op het sprookje van Roodkapje en de Wolf die, in het diepst van zijn gedachten, eigenlijk een vegetariër is. Natuurlijk, wij kunnen de geschiedenis  altijd herschrijven, maar sprookjes neutraliseer je niet door vleeseters te vragen het voortaan met spinazie te doen.

Nog even over die “wolven”. Uit de notulen van 14 beleidsvergaderingen van de Federal Reserve blijkt dat Ben Bernanke, een andere voormalige voorman van de Fed, dacht met Lehman Brothers failliet te laten gaan, in 2008, een heilloze kettingreactie naar andere grootbanken stop te kunnen zetten: de verzamelde centrale bankiers hadden het idee dat het nodig was om iemand op de blaren te laten zitten. Alleen zo kon het probleem van de “moral hazard” – het idee dat de staat altijd in laatste instantie bij zal moeten springen – worden opgelost. Verwarrend is het wel als we Timothy Geithner, èèrst centrale bankier van New York en later minister van Financiën, nu, in zijn memoires Stress Test, horen verklaren dat Lehman Brothers helemaal niet failliet had hoeven gaan als de bank aan Barclays was overgedaan (met overbruggingssteun van de Treasury, dat natuurlijk wel).

Zo heeft iedereen zijn eigen memoires. Where you stand depends on where you sit. Iets laten vallen om de rest te redden doet me aan een ander sprookje denken, wèèr over wolven. Luister naar een andere deskundige, drs. P., en zijn verslag van een ritje naar Omsk:

Intermezzo:

“Dodenrit” [5.17 min]

Van Karl Marx kent u het gezegde: “De geschiedenis herhaalt zich, eerst als tragedie, daarna als klucht”. Je zou het bijna geloven als de afloop van dit soort parabels niet zo bitter was. Hoofdprobleem bij voorgaande benaderingen is dat naar de componenten en niet naar de compositie van het geheel gekeken wordt. De “componenten” zijn: banken en ondernemingen, investeerders en spaarders, en accountants en toezichthouders. De “compositie” is: de verwevenheid van belangen, de lotsverbondenheid van de spelers. Interventies op component-niveau mislukken als de lotsverbondenheid, de compositie, grosso modo ongewijzigd blijft. Een voorbeeld: voorgesteld wordt de onafhankelijkheid van controleurs, bijvoorbeeld accountants, te versterken door controle en advies te splitsen en ze om de 8 jaar van cliënt te laten wisselen. De meest waarschijnlijke reactie van cliënten (die verlies van een vertrouwde insider vrezen) èn accountants (die omzetverlies vrezen): vertrek door de voordeur als controleur en kom als adviseur door de achterdeur weer naar binnen.En begin daar alvast mee vòòr je vertrek als controleur. Zo werkt de intelligentie van verknoopte belangen. Daar is niets irrationeels aan. De irrationaliteit zit in de compositie, niet in de componenten.

In het component-denken – ondernemingen, investeerders èn toezicht – geldt het axioma van de “beperkte rationaliteit”: de werkelijkheid is te complex voor beslissers om alles te overzien en te voorzien. Het voordeel van compositie-denken is dat het axioma van de beperkte rationaliteit van de beslissers vervangen wordt door het axioma van beperkte aansprakelijkheid voor beslissingen. Die beperkte aansprakelijkheid is het gevolg van de lotsverbondenheid van de spelers: speler A heeft belang bij het niet omvallen van speler B die – om een “hold-up” door speler A te vermijden – een derde speler C er bij betrekt. Lotsverbondenheid werkt nooit synchroon maar serieel: het gaat om volgtijdelijke ketens. Het is de keten die, al doende, zorgt voor het zoek raken van de accountability van elk van de schakels afzonderlijk.

Dan de volgende vraag: wie heeft baat bij die verneveling van verantwoordelijkheden? Hier betreden we, letterlijk, de anonimiteit van een Niemandsland. Ook academisch is dit onontgonnen terrein: weinig of niets weten we van wat je zou kunnen noemen de handel in schijnzekerheden gebaseerd op “nieuwe verdienmodellen”. Wie zijn de makelaars, de fluisteraars die het vliegwiel van de nieuwe verdienmodellen in gang zetten? Voor die handel geldt niet “wij zijn ons brein”. Ook niet: “het brein is niet van ons”. Beter is de vraag: hoe en door wie wordt ons brein gewassen? En ook: door wie wordt ons brein afgetapt? (Bijvoorbeeld: de brain drain van ingenieurs en wiskundigen van de echte economie naar de beter betalende financiële economie.) Brainwash en braindrain hebben met andere “transmissies” dan neurotransmitters of imitatiedwang van de massa te maken. Tempo maken en op tijd invoegen in de keten van afhankelijkheden is het motto. Zo ontstaan piramide- of estafette-spelen. De harde kern van dat speltype is: het opknippen, herverpakken en doorgeven van de reputatie van “nieuwe verdienmodellen”. Nieuwe verdienmodellen zijn niet op consensus of belangenharmonie gebaseerd, maar op een stilzwijgend niet-aanvalsverdrag, een soort van ongeschreven club-etiquette. Club-etiquette kennen we uit de literatuur over oligopolies, dat is: markten waar de dienst uitgemaakt wordt door een paar rivaliserende reuzen.( Neem bijvoorbeeld de farmaceutische industrie. “Etiquette” betekent hier: Eèn, respecteer elkaars territorium – A doet vaccins, B antidepressiva, en C doet hart- en vaatziekten of botoxen; twee: A, B en C streven naar consolidatie, een mooi woord voor het neutraliseren van nieuwkomers of spelbedervers; en drie: A, B en C zorgen gezamenlijk voor het vermijden van wantrouwen of ongenoegen bij kartelautoriteit, verzekeraar en zorginstelling – door bijvoorbeeld onderdelen met elkaar uit te ruilen in plaats van elkaar op te kopen, wat geheid verhoogde waakzaamheid bij kartelautoriteiten e.d. veroorzaakt ).

Hetzelfde mechaniek werkt in de financiële industrie. De onderlinge afstemming van gedrag heeft niets met animal spirits te maken maar gewoon: met animal farming. “Farming” betekent: tempo maken en op tijd in- en uitvoegen – het “ritsen” – gaat gedisciplineerd in zijn werk. Dat wil zeggen: niet chaotisch of willekeurig. Wat irrationeel is slaat op de afloop, althans voor degenen die te laat uitvoegen. Die krijgen de volle mep. Het is het “Hotel California”-recept (naar het liedje van de Eagles: “a place guests could check out from but never leave”).

Met deze benadering blijf ik uit de buurt van twee verleidelijke karikaturen: “complot”-denken en institutionele “dwang”. Complot-theorie: professor Sickbock is niet nodig, asymmetrische – of althans ongelijktijdige beschikbaarheid van informatie is voldoende (“What does Prescott know that we do not yet know?”- cartoon in The NewYorker: twee bezorgde heren zien een collega van de 32e verdieping langs hun raam op de 23e verdieping naar beneden suizen). En de Dwang-theorie: Kafka, het dictaat van de bureaucratie, is niet nodig, intelligente trial & error in een manipuleerbare omgeving is voldoende.

Als alternatief voor “complot” en “diktat”-denken opper ik een paar mechanismen die het ontstaan en de opslingering van systeem-“verdwazing” verklaren. Noem het de mobilisation of bias in de opschaling van micro-rationales naar macro-irrationaliteiten – macro-effecten die op hun beurt weer terugkoppelen op de bestendiging van micro-gedrag. Tot het systeem in elkaar klapt, en een nieuwe ronde begint. (Het lijkt Nietzsche wel, of Darwin – in elk geval niet Freud.)

III – De psychologische invalshoek

Ik noem een paar werkzame bestanddelen (ontleend aan een Amerikaanse casus over de bestuursaansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen, recentelijk samengevat in het Financieële Dagblad door mevrouw Lückerath-Rovers, hoogleraar Corporate Governance aan de Universiteit van Tilburg – over beslissingen in bestuurskamers met mogelijk rampzalige gevolgen):

Anchoring, dat is: de neiging beslissingen te baseren op schattingen gebaseerd op een bekende startwaarde

Framing, de neiging positieve effecten van een beslissing zwaarder te laten wegen dan de negatieve, die niet eens meer ter discussie worden gesteld

Confirmation, de neiging alleen naar informatie te zoeken die bestaande visies bevestigt

Groupthink, de neiging de harmonie in de inner circle te bewaren, en tot slot

Misplaced loyalty, blinde trouw aan de leider ten koste van eigen ethiek, eigen normbesef.

So far, so good. Dit soort mechanismen komen we vooral tegen binnen “oligarchieën”: organisaties met een hiërarchische commando- en sterke gehoorzaamheids-structuur.Maar dan nog: wat verklaart de olievlek van het conformisme van binnen naar buiten? Wat verklaart de “besmettelijkheid” van externe partijen? Waarom wordt een tekort aan kritische zin binnen een oligarchie niet door externe checks and balances gecorrigeerd (zoals de Invisible hand immers belooft)? Beweren dat de besluitvorming elders “precies zo” verloopt is geen voldoende verklaring. Dat is wat in wetenschappelijke kring een “compositie-fout” wordt genoemd: de fout waarbij je eigenschappen van individuen of organisaties opblaast tot systeem-kenmerken. Het is zelfs geen noodzakelijke verklaring: kennis van het rationaliteitstekort van de een kan tot hyper-rationele beslissingen bij een ander leiden. De dwaasheid van de een is een joy for ever voor andere partijen.Voor een èchte verklaring moeten we, zoals eerder geopperd, naar de compositie kijken, naar de lotsverbondenheid van de spelers, dat is: naar de strategische interactie-effecten die we van rivaliteit in een oligopolistische setting kennen.( Ongeacht of dat private of publieke spelers zijn, bijvoorbeeld concurrerende rating agencies, accountantsbureaus en regelgevende instanties). Hèt kenmerk van oligopolistische concurrentie- onder-oligarchen, is dosering van de onderlinge rivaliteit. Dat is de eerder genoemde “club-etiquette”: een intrigerende mix van loyaliteit en rivaliteit. Een soort Game of Thrones. Micro hardstikke rationeel, al te rationeel, maar met perverse uitkomsten voor de rationaliteit (en legitimiteit) van macro economie en politiek. Samengevat:

IV – De sociologische invalshoek: het “Stockholm-syndroom”

Ik noem weer een paar bestanddelen (ontleend aan mijn boek Capitalist Discipline- On the Orchestration of Corporate games, recentelijk verschenen bij Palgrave Macmillan,in Londen):

De Omertaregel. We kunnen twee ondersoorten onderscheiden:

  • Omerta type 0.1: “De linkerhand die niet weet wat de rechter doet”. Dit zijn de beruchte known unknowns – een kwestie van niet willen i.p.v. niet kùnnen weten. Vaak weten bazen niet wat hun ondergeschikten doen. Deze “georchestreerde onwetendheid” werkt zolang de ondergeschikten weten dat hun bazen pas geïnformeerd willen worden als ze het zicht en de controle op elkaar kwijt raken. (We komen het verschijnsel onder verschillende benamingen tegen in de onderzoeksliteratuur:“willing disregard”, “benign neglect” of “suspension of disbelief”.)
[Noot: Marcel Pheijffer, hoogleraar forensische accountancy aan de universiteit van Nijenrode, geeft daar regelmatig voorbeelden van. De AFM geeft in een recent rapport over KPMG een gedetailleerde beschrijving van hoe de “recidive” van interne governance-tekorten werkt.]
  • Omerta type 0.2: In een oligopolistische setting weet iedereen wel iets gevoeligs van de ander waardoor partijen elkaar in een stilzwijgende houdgreep houden. Als regel is de zwijgplicht tussen oligopolisten niet geschikt om tegenwicht te bieden tegen de zwijgplicht die in een oligarchie van binnenuit gevoed wordt. De twee typen voeden elkaar.

Dan de Revolving door: de “draaideur”-regel zorgt voor periodieke roulatie tussen gereguleerden (bijv. banken) en reguleerders (de toezichthouders) of de pendel tussen politiek (bijv. ex-ministers) en bedrijfsleven of de semi-publieke sector. De draaideur bevordert onderling begrip tussen de verschillende invloedssferen (“club-etiquette”, “tacit understandings”).

Vervolgens het Vertragingsprincipe, dat is: de time lag tussen financiële “innovaties” (bijv. het opknippen, koppelen en doorgeven van nieuwe “verdienmodellen”) en het pas later – aan het eind van de keten – zichtbaar worden van de investeringseffecten van die producten in de reële economie.

Daar komt de rol van de Triade bij, het principe van “horizontale” driehoeksverhoudingen. We zijn gewend om transacties tussen financiële en reële spelers – banken of andersoortige kapitaalverschaffers versus bedrijfsleven – als relaties tussen twee partijen te zien (de vragers en aanbieders van allerlei financiële producten). Daarmee raakt het zicht zoek op de matchmakers die het verkeer tussen vragers en aanbieders “faciliteren”. De matchmakers of “trollen” ontvangen provisies voor hun bemiddeling, eventueel te delen met hùn helpers, wat een prijsopdrijvend effect heeft (onzichtbaar of onzichtbaar te maken voor de vragers, maar soms ook voor de aanbieders aan het begin van de financiële keten). Gevolg is dat de compliance- en verantwoordelijkheidsregels die voor het begin en eind van de keten gelden verdampen in de mistige schemerzone van de financiële “faciliteerders” (Vgl. Shell die zijn olieconcessies in Nigeria doorverkoopt aan lokale concessionaires – dat wil zeggen derde partijen die de plaatselijke “wensen” van politici en hun omgang met milieueisen, arbeidsvoorwaarden en gedupeerde vissers “beter kennen”; of, dichter bij huis, Nederlandse woningbouwcoöperaties die pas achteraf “ontdekken” dat er allerlei externe financiële helpers en adviseurs hebben meegelift tussen de bank en hun eigen kasbeheerders; het gevolg is in alle gevallen de verneveling van aansprakelijkheden).

Tot slot de Bermuda-driehoek, oftewel: wat gebeurt er in de speelruimte tussen sanctiemacht, meestal een nationale verantwoordelijkheid, dus gevoelig voor “patriottische” afwegingen en toezicht, een zaak die meestal boven-nationaal georganiseerd is? Ook “verticaal”, dus tussen de niveau’s, raken regelmatig allerlei zaken zoek, waaronder verantwoordelijkheden.

Bovenstaande “wetmatigheden” hebben weinig of niets met de psychologische eigenaardigheden of aanvechtingen van individuele personen (“beslissers”) te maken. Het is eerder een soort systeem-logica (van “beslissingen”) in situaties van onderlinge seriële afhankelijkheid: vervang de “beslissers” in een situatie van strategische interdependentie en je zult zien dat de “beslissingen” hetzelfde blijven. Bedoelde systeem-logica telt op tot iets dat je een economische variant van het Stockholm-syndroom zou kunnen noemen, u weet wel: het “Faustiaanse” fenomeen waarbij gegijzelden en gijzelnemers steeds verknochter en verknoopter met elkaar raken. Gijzelnemers kunnen niet zonder gegijzelden – ratio: hun chantagevermogen is er op gebaseerd – en gegijzelden kunnen niet zonder gijzelnemers – ratio: hun lijfsbehoud. In èèn zin: complexity breeds complicity. “Complexiteit” verwijst naar de onderlinge lotsverbondenheid. En “compliciteit” naar de onderlinge verknochtheid. Die verknochtheid is gebaseerd op de kosten voor jezelf van het toebrengen van (reputatie-)schade aan anderen (die weer het nodige van jou weten). Noem het de kern van een “gijzelings-“ of “chantage-“spel: er staan zware sancties op spelverlating, resp. spelbrekers. (Daarom zijn “klikspanen” zelden populair: ze worden zowel door afluisteraars als door de afgeluisterden gehaat, omdat ze het Faustiaanse pact verbreken. Zelfs de “deep throats” van de financiële journalistiek – bijvoorbeeld Financial Times of de Bloomberg Press – zijn niet ongevoelig voor deze straf op disclosure, omdat ze er hun toegang tot vertrouwelijke bronnen mee op het spel zetten. (Meer hierover: The Watchdog that didn’t Bark. The Financial Crisis and the Disappearance of Investigative Journalism, van Dean Starkman, redacteur van de Columbia Journalism Review.)

Dit is, om het paradoxaal te zeggen, de kapitalistische “disciplinering” – de socio-logica – die ten grondslag ligt aan de periodieke terugkeer van financiële anarchie. In deze Game of Thrones zijn de gezworen kameraden niet too big – want het gaat om groot èn klein – maar too connected to fail. “Stockholm” rust op een dubbele moraal: (1) de moraal van het “recyclen” van risico’s en reputaties en (2) de logica van het zoek raken van de verantwoordelijkheid voor die “recycling”. Die twee – risico-migratie en beperkte aansprakelijkheid – zijn instructiever voor het doorgronden van de cyclische “logica” van over- en onderkreditering dan, zeg, de meer populaire axioma’s van “beperkte rationaliteit”, “risico-afkerigheid” of “kuddegedrag”.

Het instructieve van de “Stockholm”-metafoor zit ‘m in twee bestanddelen. In een gijzelingssituatie – zeg een trein- of vliegtuigkaping – hebben gijzelnemer en gegijzelde in elk geval één belang gemeen: het voorkomen van een gewapende interventie van buitenaf – zeg bestorming door de spreekwoordelijke mariniers – omdat ze dan beide voor hun leven moeten vrezen. Een gijzelingsspel is dus altijd een driehoeksspel (in plaats van onze neiging gijzelingssituaties als een krachtmeting tussen twee partijen te zien). Vertaald naar de politiek-economische werkelijkheid waar het in dit stuk over gaat: nationale politici en internationale financiële instellingen (banken, beurzen, creditrating bureaus enz.) hebben een gemeenschappelijk belang bij het voorkomen van “gewapende” interventie door een onverschrokken, compromisloze derde partij (een centrale bank, een bovennationale autoriteit financiële markten, het gilde van forensische accountants enz.) omdat politiek en banken daarmee moeten vrezen hun discretionaire beleidsvrijheid, hun strategische speelruimte, in de internationale concurrentiewedloop te verspelen. Ziedaar een eerste bestanddeel van de perverse maar persistente harmonie tussen politiek en financiers: trilateral complexity breeds bilateral complicity. (Merk op dat deze “keten”-causaliteit weinig of niets met bewuste opzet of vrije keus te maken heeft: complexiteit betekent implicatie – in de keten “verwikkeld” raken – en implicatie betekent medeplichtigheid.) Maar er is, zoals gezegd, nog een tweede bestanddeel: een driehoeksspel lijkt op Russische roulette. Onduidelijk is wie precies wie gegijzeld houdt in welke ronde van het spel. Want de verantwoordelijkheid voor het beperken van de speelruimte van de ander rouleert: een strategische zet van de een roept tegenzetten van de ander op. Al die mensen die dankzij een subprime hypotheek maar wat blij waren zich eindelijk een huis te kunnen veroorloven , of de coöperatieve woningbouwdirecties die dachten met (voor henzelf) lucratieve derivatenportefeuilles zich tegen een rentestijging te kunnen wapenen, moeten zich afgevraagd hebben – achteraf, toen de huizenprijzen respectievelijk de rentetarieven hun onstuitbare neerwaartse beweging inzetten – wie bij de start van de bonanza hun beste vrienden waren: de creatieve bankiers of de coulante toezichthouders. Wie in deze estafette van winst- en verliesnemers aan het langste eind trekt is een kwestie van staying power, waarbij het “langste eind” niet een kwestie is van wet- en regelgeving of van een bankierseed, maar van wie het grootste obstructie vermogen heeft. Zoals financieel analist Maryke Stellinga het zei bij een Pauw-uitzending over het rumoer rond een controversiële salarisopslag van ABN-Amro bestuurders, april 2015 (in mijn woorden): “Vragen om een moreel kompas bij bankbestuurders heeft niet zoveel zin als je niet weet wat het magnetisch veld is waarin ze opereren”. Daarmee ben ik toe aan mijn derde en meest dringende vraag: is er een recept om de ban van het “Stockholm”-principe te doorbreken?

V – Remedies: een oefening in “mechanism design”

Remedies tegen belangenvervlechting zijn er niet. Belangenvervlechting tussen tegenstanders – hoe dubbelzinnig ook – is de gist van de samenleving. Om met Al Pacino in “The Godfather” te spreken:  Keep your friends close, but your enemies closer. Maar laat ze niet binnen, zou ik daar aan willen toevoegen. De inspiratie daarvoor komt van Adam Smith – dit keer uit zijn Theory of Moral Sentiments: markten werken alleen in verbonden gemeenschappen. “Gemeenschappen” bestaan uit relatie-specifieke investeringen en loyaliteiten; loyaliteiten vertragen of ontmoedigen de overloop-effecten tussen de “clusters” waar de onderbouw van de reële economie uit bestaat, mits die clusters zich ook los maken van hun top-down afhankelijkheid van de financiële bovenbouw. Voorbeelden van zulke “clusters”: het agro & food cluster, het water & irrigatie complex, het energie & grondstoffen cluster, het transport & infrastructuur complex. Allemaal oligarchen en oligopolisten of a kind, toegegeven, maar door die clusters “op te sluiten”, dat wil zeggen: een financiële verdedigingslinie op te trekken tussen de clusters (“ringfencing”) veranderen de stakes of the game in een skin in the game. (Een voorbeeld: Airbus, Siemens, Daimler, General Electric e.d. organiseren hun eigen bank – samen met belangrijke toeleveranciers en afnemers – waardoor ze in principe minder afhankelijk worden van de financiële acrobatiek van de financiële markten-alleen. Tenzij ze zelf weer gaan flitsen, zoals General Electric, het Amerikaanse conglomeraat dat – ofschoon geen ‘echte’ bank – als “Systemically Important Financial Institution” op het dieptepunt van de crisis ook een beroep op de federale overheid moest doen om te overleven.)

Op die manier ontstaat er iets van zelfdisciplinering: winst en verlies moeten in eigen kring verrekend worden. Zo ontstaat een kringloopeconomie. Door clustering van de economie wordt de sociale controle binnen de clusters vergroot – juist door hun oligopolistische, dus minder anonieme structuur. Daarmee wordt een rem gezet op ongecontroleerde risico-migratie tussen de clusters. In de woorden van de Economist (11 januari 2014):

“The principle that the party creating a new security needs to retain some exposure to the underlying credit – the “skin in the game” rule – should help ensure that underwriting standards do not get too slack. That will hamper the (..) transferring of risk but, given recent history, it is probably prudent to put a little sand in the gears”.

Het is of je Johan Witteveen hoort, bijna 93 jaar oud, kleinzoon van Wibaut, maar nog steeds prominent lid van de VVD-familie, een tijdje geleden in een interview in het FD: “De macht van het internationaal mobiele kapitaal is te groot geworden. Het kan geen kwaad wat zand in het apparaat te gooien”.

VI – Conclusie

Een weerbare economie in een veranderende wereld moet het hebben van zijn wendbaarheid. Wendbaarheid vraagt om vertrouwen en wederkerigheid. Vergelijk het met trapezewerk, hoog in de nok van het financiële circus maar – anders dan bij de systeembanken op het hoogtepunt van de crisis – zonder vangnet. Dat gaat alleen goed als partijen op elkaars timing – de timing van de afzet en de duur van de terugzwaai – kunnen vertrouwen. Wederkerigheid krijgt een grotere kans in een circulaire of kringloop-economie. Niet in de anonieme 24-uurs flitshandel van de financiële bovenbouw. Herstel van de financiële zelfstandigheid van de onderbouw is een manier om zand in de raderen van het “Stockholm”-mechaniek te gooien. Dan komt het met dat “brein van ons” en de “animal spirits” ook wel goed. Zijn de dagen van de Wolf on Wall Street dan geteld? Misschien, als we Roodkapje een reële kans geven.

Amsterdam, april 2015